Karië

Karië (Grieks: Καρία, Karia of Καρική, Karikí) of Carië (Latijn: Caria) was in de klassieke oudheid een landstreek in het zuidwesten van Klein-Azië. De belangrijkste stad in Karië was Halicarnassus, het huidige Bodrum, van waaruit het geregeerd werd. In Halicarnassus stond ook het Mausoleum van Halicarnassus, een van zeven wereldwonderen van de antieke wereld.

Ligging van Karië

Aardrijkskunde

Karië werd in het noorden van Lydië gescheiden door het Messogisgebergte; in het noordwesten grensde het aan Ionië, een land van Griekse kolonisten; de Egeïsche Zee strekte zich uit ten zuiden en westen; zuidoostelijk van Karië lag Lykië en in het oosten werd de streek begrensd door Pisidië. De Meander was de grootste rivier en werd beschouwd als de grens tussen Karië en Ionië; het land was bergachtig, bosrijk, met vruchtbare vlakten (graan-, wijn- en olijfbouw) en bergweiden (schapen).[1]

De hoofdstad van Karië was Halicarnassus. Andere belangrijke steden waren Didyma, Heracleia, Alinda, Alabanda, Aphrodisias, Antiochia ad Meandrum, Labraunda, Mylasa, Myndos, Cnidus, Kaunos en Kalynda. Soms worden ook de noordelijk gelegen steden Milete en Myus gerekend tot Karië, alsook Telmessos in het zuiden.

Bevolking

In tegenstelling tot de inwoners van Ionië, hun noordwestelijke buren, waren de Kariërs geen Grieken. Hun taal was mogelijk verwant aan die van de Etrusken en het is mogelijk dat de laatsten oorspronkelijk uit Karië stamden. De Kariërs stonden echter onder sterke invloed van hun Griekstalige buren en cultureel kunnen ze beschouwd worden als een deel van de Griekse wereld. In oude teksten worden ze getypeerd als goede soldaten, dappere zeelui en piraten. Piraterij was in die dagen een respectabele levenswijze. De Kariërs waren de eerste stam die handvatten aan hun schilden bevestigden, een pluim op hun helm monteerden en hun schilden beschilderden. Ze waren heersers van de zee, maar konden -nadat de Doriërs vertrokken waren- een makkelijk leventje leiden in de bergen. Hun belangrijkste producten en handelsartikelen waren wijn, honing, olijfolie en vijgen. Ze wisten ook veel over medicinale kruiden en plantenwortels. Hun belangrijkste bezigheden bestonden uit weven, het fokken van geiten en schapen, houthandel, meubelfabricage, glaswerk and scheepsbouw. De ruime beschikbaarheid van ceder- en dennenbossen droeg in belangrijke mate bij aan dit ambacht. In oude teksten wordt melding gemaakt van scheepswerven in Kaunos and Halicarnassus, en wordt beschreven dat hars en mastiek –de grondstoffen voor teer in de scheepsbouw- de belangrijkste exportartikelen waren.[2]

Onder vreemde heerschappij

Het gebied werd veroverd door Alexander de Grote in 334 v.Chr.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.