Carden Loyd tankette
De Carden Loyd tankettes waren een serie tankettes die werden ontworpen door Carden en Loyd in het interbellum. De bekendste en meest geproduceerde versie is de Mk. VI. De tankette werd wereldwijd verkocht. Ook werd het voertuig in verschillende landen licht gewijzigd en onder licentie geproduceerd, bijvoorbeeld in Polen en Italië. De Carden Loyd is een van de meest invloedrijke tankontwerpen geweest uit het Interbellum en was de voorloper van de Universal Carrier.
Carden Loyd Mark VI
| ||
De Mark VI met een 37 mm houwitser op een aanhanger. | ||
Soort | ||
Type | Tankette | |
Herkomst | ||
Gebruik | Zie tekst | |
Aantal gebouwd | 450 | |
Periode | 1927- | |
Bemanning | 2 | |
Lengte | 2,46 m | |
Breedte | 2 m | |
Hoogte | 1,22 m | |
Gewicht | 1,5 ton | |
Pantser en bewapening | ||
Pantser | 6-9 mm | |
Hoofdbewapening | 7,62 mm (cal .303) Vickers machinegeweer | |
Motor | Ford model T, 4-cilinder, 22,5 pk | |
Snelheid (op wegen) | 48 km/h | |
Rijbereik | 144 km | |
Vering | bladvering |
Voorgeschiedenis
De tankette is een type voertuig dat vooral tussen de twee wereldoorlogen populair was. Het idee van de tankette kwam van de koninklijke ingenieur majoor Giffard LeQuesne Martel (1889). Hij had meegewerkt aan de ontwikkeling van de tank in de Eerste Wereldoorlog. Zijn concept voor een 'éénmanstank' was een volledig nieuw idee. Hij bouwde een geïmproviseerd voertuig met een lichte ophanging een een Maxwell automotor. De rupsbanden werden geleverd door Roadless Tractrion Co en de as kwam van een Ford vrachtwagen. Aan de zijden was bescherming aangebracht tegen vuur uit kleine wapens, maar het model was gemaakt van hout.
Zijn tankette werd aangeduid als een gemechaniseerde tirailleur, hulptransportvoertuig en verkenningsvoertuig. Toen hij zijn ontwerp liet zien aan het Britse ministerie van Oorlog kreeg hij een contract om vier stuks te bouwen in 1925, waarmee nieuwe demonstraties en tests gedaan konden worden. Hierna volgden nog acht zogenaamde 'Morris-Martels' om een evaluatie-eenheid te vormen. Nadat bleek dat één persoon niet in staat was om effectief te sturen en schieten op hetzelfde moment, werd er besloten om het idee van een 'éénmanstank' te laten vallen. Wel werd er later één omgebouwd om ruimte te maken voor twee bemanningsleden. In 1927 pakte Crossley het idee van een 'éénmanstank' weer op en bouwde een tankette die op Kégresse rupsbanden reed. Ook andere bedrijven zagen positieve perspectieven in het idee van Martel, waaronder Carden-Loyd Tractors Ltd, opgericht door John Valentine Carden en Vivian Loyd.[1]
Versies
Carden Loyd kwam als eerste met een ontwerp naar buiten en deze werd voor het ministerie van oorlog gedemonstreerd in Kensington. Daar werd een tweede voertuig besteld en hierop volgend werden de Mark I en Mark I* ontworpen. Het verschil zat in een verbetering van de ophanging en verhoogde snelheid. In het volgende ontwerp, de Mark II, werden de veertien stalen wielen vervangen voor vier rubberen wielstellen. De Mark III was vrijwel gelijk aan de Mark II, maar hierbij was de ophanging licht verbeterd.
Na deze reeks werd het concept volledig herontworpen. Het originele ontwerp kon door het lage gewicht gemakkelijk vervoerd worden en had ook een lichte motor nodig, maar het had een ernstig tekort aan bescherming en effectief vuur tijdens het rijden. De enige oplossing voor deze problemen was het ontwerpen van een nieuwe tweepersoonstank (Two-mans-tank). Eén prototype werd gebouwd en werd gevolgd door de Mark IV. Dit model was groter, lager, stabieler, had een versterkte ophanging en een zwaardere motor. Ook werd de bovenste leidingsbalk vervangen voor vier kleine ondersteuningsrollen. Dit model werd in 1926 op de markt gebracht als een mobiel machinegeweernest en was uitgerust met een watergekoelde Vickers 7,62 mm (cal.303) machinegeweer. Er werd later ook geprobeerd om een nieuwe draaivoet voor het machinegeweer te installeren, zodat er hoger gericht kon worden.
Vickers-Armstrong zag de prototypes van Carden Loyd in 1927 en had veel interesse. In maart 1928 namen ze het bedrijf Carden-Loyd over, waarbij John Carden werd aangesteld als technisch directeur. In deze tijd werd een nieuw model ontworpen, de Mark V. Het model was vernieuwd en had genoeg kracht om ook als een lichte kanontractor gebruikt te kunnen worden. Een kleine aanhanger met rupsbanden werd hier speciaal voor ontwerpen. Hierop kon een 2-pounder (40 mm) Ordnance veldkanon, een 37 mm houwitser, een 20 mm Oerlikon kanon of munitie worden vervoerd. De romp was enigszins groter en de ophanging was verbeterd. De Mark V* werd aangedreven door een Ford model T motor.[2]
De Mark V was de basis voor de Mark VI, versimpeld voor massa productie en export. Het voertuig woog 1,6 ton en had een open dak. De bestuurder zat aan de linkerkant en het machinegeweer, een 7,62 mm (cal .303) of een 12,7 mm (cal .50) machinegeweer, was aan de rechterzijde gemonteerd. Een klein compartiment aan de achterzijde bevatte munitie en reserveonderdelen. De Ford motor leverde 40 pk bij 2500 toeren per minuut en de brandstoftanks waren in de voorzijde gerealiseerd. De topsnelheid was 40 km/h op de weg of vlak terrein en het bereik was gemiddeld 144 km.
De Mark VIb werd aangedreven door een Ford model A benzinemotor met een vermogen van 28 pk en had een versnellingsbak met twee versnellingen. De motor was tussen de twee bemanningsleden geplaatst. Dit leverde geen problemen op in de winter, maar zorgde voor problemen tijdens warme zomerdagen. In de tankette was plaats voor twee bemanningsleden; de bestuurder en een machinegeweerschutter. Het voertuig woog 1,5 ton en kon een snelheid van 48 km/h bereiken.
Het machinegeweer was gemonteerd op een draaivoet met een beperkte draairadius. De voertuigen waren in verhouding met tanks goedkoop te produceren, maar vervulden in beperkte mate wel dezelfde rol. Dat was de voornaamste reden voor veel, voornamelijk Europese, landen om de tankette aan te schaffen. De ophanging was erg ruw. Kleine bladveren werden op hun plaats gehouden door een hoofdligger die een versteviging voor de wielen was. Het was niet de bedoeling om een hoge snelheid te behalen met deze voertuigen. Ondanks de Britse origine zat de bestuurder aan de linkerzijde van de tankette, wat ideaal was voor de overige Europese landen.[2]
Tot het einde van de productie van de Mark VI in 1935 zijn er drie types ontwikkeld. Het Britse leger kocht 325 (of 348) stuks en deelde deze in in kleine tankcompagnieën. Het vroege model had een open dak. Het tweede exportmodel had wel een gesloten dak met twee kleine koepelvormige uitstulpingen voor de hoofden van de bemanning. Het laatste model was in productie vanaf 1930 en was volledig herzien. De ophanging, rupsbanden en de romp werden verkort, gebouwd van simpele pantserstalen panelen in een trapeziumachtige vorm. Deze versie was het lichtste, simpelste en goedkoopste ontwerp en werd dan ook in de grootste aantallen geproduceerd door de koninklijke geschut fabriek. Uiteindelijk is het voertuig ingezet als verkenningsvoertuig, tankette, lichte kanontrekker, mortier carrier en rookgordijnlegger.[1]
Brits gebruik
Het Britse leger kocht 325 (verscheidene bronnen melden 348) stuks aan en gebruikte de tankette voor verkenningsdoeleinden. Ze werden bemand door personeel van het Royal Tank Corps (Koninklijke Tank Korps), alhoewel het de bedoeling was geweest om ze te bemannen met infanterie. Britse strijdkrachten zetten de tankette in Europa in tijdens mei-juni 1940, samen met de Universal Carrier tegen de Duitse troepen. Ongeveer 200 tankettes in totaal namen deel aan de verdediging van de Dyle-Namur linie. De tankettes die deelnamen aan de slag in Europa werden vrijwel allemaal achtergelaten bij Duinkerke. De overgebleven stuks werden gemobiliseerd om een eventuele Duitse inval te weerstaan.
Export
De Carden Loyd was tijdens het interbellum de goedkoopste tank die te verkrijgen was. Ter vergelijking, de Renault FT was drie tot vier keer duurder. Dankzij Vickers' wereldwijde bekendheid werd de Mark VI in 1928-1929 aan veel landen gepresenteerd. Niet alleen werden er veel aangeschaft, maar ook werden veel licenties gekocht om een eigen, eventueel gewijzigde versie te produceren.[1]
Export en licenties
Tests met het C47 kanon boden betere resultaten en alle zes Mark VI's werden omgebouwd door de “Fonderie Royale de Canons” (“Koninklijke kanongieterij”) in Luik. Toch had het voertuig nog veel nadelen. De romp draaide te schokkerig om snel te kunnen richten. Bij het richten moest de romp draaien, omdat het kanon in een vaste opstelling was gemonteerd. Zeker in ruiger terrein, zoals in de Ardennen, bleek de 'tankjager' niet naar behoren te presteren en daarom werden de zes voertuigen in 1938 verplaatst van de “Chasseurs Ardennais” (“Ardense Jagers”) naar de “Cyclistes-Frontiere” (“Grenswielrijders”). Toen de Duitsers op 10 mei 1940 België binnenvielen waren de voertuigen in een vaste opstelling geplaatst tussen Vivegnis en Lieze op de westelijke oever van de Maas. Hierbij hebben ze ook daadwerkelijk meerdere schoten gelost. Na de capitulatie zijn de voertuigen door de Duitsers gesloopt.[3][4]
Varianten
Frankrijk Renault UE, (geproduceerd: 5168). Italië CV-33, (2700) Japan Te-Ke, (823) Polen TK3-TKS, (690) Sovjet-Unie T-27, (3228) Tsjecho-Slowakije Tančik vz.33 (74), Škoda MU-2 (1), Škoda MU-4 (1), Škoda MU-6 (1)
Bewaard gebleven exemplaren
- Mark IV, Fins pantsermuseum, Parola (Finland)
- Mark IV, Spoorweg erfgoed, Bangkok (Thailand)
- Mark IV, Koninklijke Thaise legerschool, Bangkok (Thailand)
- Mark IV, Cavalerie centrum Fort Adison, Saraburi (Thailand)
- Mark IV, Artillerie museum, Mueang district, Lopburi (Thailand)
- Mark IV, Thais Koninklijk legercentrum voor speciale oorlogsvoering, Fort Narai, Lopburi provincie, Thailand
- Mark V*, Tankmuseum Arsenalen, Strängnäs (Zweden)
- Mark VI, Tankmuseum Bovington (Groot-Brittannië)
- Mark VIb, Tankmuseum Arsenalen, Strängnas (Zweden)
- Mark VIb, Pantsermuseum Quillota (Chili)[15]
Bronnen, noten en/of referenties
|