Bloedbad van Kafr Qasim

Het bloedbad van Kafr Qasim vond plaats op 29 oktober 1956 in het Israëlische en Palestijns-Arabische dorpje Kafr Qasim, gelegen in Centraal Israël bij de zg. Groene lijn .[1] Hier was destijds de grenslijn tussen Israël en Jordanië.Daders waren leden van de Israëlische grenspolitie (Magav). Zij doodden Palestijnse boeren, vrouwen en kinderen die terugkwamen van het land en die niet wisten dat de avondklok rond of zelfs na het middaguur was vervroegd naar 17 uur. In totaal vonden 49 mensen de dood, waaronder een zwangere vrouw. De betrokken grenswachten werden berecht en schuldig bevonden. Zij kregen gevangenisstraffen, maar kregen binnen een jaar gratie. De commandant van de brigade moest daarbij een symbolische boete betalen van 10 prutot (oude Israëlische cent). Het hof vond het bevel om burgers te doden “duidelijk onwettig”.

Monument in Kafr Qasim voor de slachtoffers van het bloedbad in 1956
Gedenkplaat op de moskee van Kafr Qasim

In december 2007 bezocht Simon Peres, de toenmalige president van Israël, het dorp en bood bij die gelegenheid persoonlijk zijn excuses aan voor dit verschrikkelijke incident. President Reuven Rivlin nam – uitgenodigd door de burgemeester - op 26 oktober 2014 deel aan de jaarlijkse herdenking in het dorp zelf. Hij noemde het een “brute moord”, een "verschrikkelijke misdaad" en "een tragische gebeurtenis" door een "onwettig bevel". Ook sprak hij met de burgemeester en nabestaanden. Deze waren hem dankbaar, maar men wacht nog op een officieel excuus van de kant van de Israëlische regering. 60 jaar na dato (2016) verwachten de Palestijnen nog steeds dat de Israëlische regering zijn verantwoordelijkheid neemt en de Palestijnen gelijke rechten geeft.[2]

De Geschiedenis

Sinds 1948 ligt de Palestijnse plaats Kafr Qasim in Israël, vlak bij de Groene Lijn en maakt deel uit van wat officieus de ”Driehoek” genoemd wordt, een driehoekig gebied door veel Palestijnen bewoond gelegen in Centraal Israël iets ten noordoosten van Petach Tikva.

In 1956 waren de Palestijnen, die nog in Israël over gebleven waren, zo’n zes jaar staatsburger, maar zij stonden onder Israëlisch militair bestuur (van 1948 – 1966). 29 oktober, de dag van het bloedbad was ook de eerste dag van de Suezcrisis en het Israëlische defensieleger (waartoe de grenspolitie toen behoorde) was zeer waakzaam. De grens met Jordanië (de Groene Lijn) moest rustig gehouden worden. Daarom gold in alle Palestijnse grensdorpen versterkte bewaking door de Israëlische grenspolitie (Magav) en vervroeging van de avondklok.

Issachar Shadmi, de Magav-commandant van het centrale district, nam ergens in de middag eigenmachtig het besluit dat het begin van het gewone uitgaansverbod zou worden vervroegd naar 17 uur in de namiddag. De dorpelingen die op het land werkten konden daarvan niet op de hoogte worden gebracht. Toen een andere officier Shmual Malinki aan Shadmi vroeg wat er gedaan moest worden in geval iemand het uitgaansverbod schond sprak deze een Arabische zegenwens voor een overledene (“A’’h” Yerachmu). Malinki begreep dat dit een order was om te schieten. Van de acht officieren zou slechts een, Gabriel Dahan, de order laten uitvoeren. Zijn eenheid bevond zich bij de ingang van het dorp.

Toen de dorpelingen terugkeerden in het dorp werden zij staande gehouden, moesten hun ID-papieren tonen en werden vervolgens neergeschoten. Tijdens 9 incidenten schoten grenswachten 19 mannen, 6 vrouwen, 17 jongens en 6 meisjes dood. De gewonden werden zonder verzorging achter gelaten. In verband met de avondklok kon hulp pas geboden worden nadat deze was opgeheven. Tenslotte moest er een massagraf gegraven worden om al deze mensen te begraven. Daartoe haalde men Palestijnen uit het naburig dorp Jaljuliya.

De regering Ben-Gurion plaatste de zaak onder censuur. Pas na twee maanden van aandringen door journalisten werd deze opgeheven en kwam de ware toedracht naar buiten.

Elf grenswachten werden wegens moord voor de rechter gedaagd. Acht werden schuldig bevonden en tot gevangenisstraffen veroordeeld. (Malenki tot 17 jaar en Dahan tot 15 jaar). Voor het eerst bepaalde een rechtbank dat het hier om een zo duidelijk onwettig militair bevel ging dat men had moeten weigeren dit te gehoorzamen. Hierna kwam het tot enkele gratieverzoeken en een presidentiële strafomzetting: in feite stonden alle veroordeelden binnen een jaar op vrije voeten. Malinki en Dahan kregen later zelfs promotie. Shadmi kreeg een boete van 10 Israëlische centen vanwege het eigenmachtig wijzigen van de tijd van ingaan van een avondklok.

Verschillende bevelvoerders in andere dorpen in de "Driehoek" weigerden overigens de order op te volgen.[3]

Schuldvraag

Het drama van het bloedbad raakte bij het Israëlische publiek al snel in de vergetelheid. Op Israëlische scholen kwam het niet of nauwelijks aan de orde. In boeken over burgerschap wordt het – uit haar context genomen - genoemd als voorbeeld hoe niet te handelen bij illegale bevelen. De gangbare duiding was en is: heel erg, maar de daders waren rotte appels en die heb je overal. Israël is een rechtsstaat, wat blijkt uit de uitspraak van de rechter.

Een minderheid in Israël echter meent dat dit bloedbad gezien moet worden tegen de achtergrond van een staat die illegaal bezig was:

  • vanwege haar deelname aan de Suez-crisis dwz. de Brits-Franse-Israëlische invasie van Egypte teneinde de nationalisatie van het Suezkanaal door Nasser ongedaan te maken;
  • vanwege haar militair regime ten aanzien van haar Palestijnse burgers, waarbij geen respect voor hen werd getoond en hen geen bescherming werd geboden.[4][5]

Onthullingen

In een interview, kort voor zijn dood in september 2018[6], gaf Shadmi toe dat de rechtszaak van 1958 een show was, opgezet om de militaire en politieke elites te beschermen - inclusief premier Ben-Gurion, opperbevelhebber Moshe Dayan, en GOC centraal commandant (en later opperbevelhebbber) Tzvi Tzur – tegen het hebben van verantwoordelijkheid voor het bloedbad. De rechtszaak zou zijn opgezet om de internationale gemeenschap te misleiden om Israëls streven naar recht zichtbaar te maken.

De Israëlische historicus Adam Raz denkt dat het bloedbad deel uitmaakte van een geheim plan, 'Operation Hafarperet (Mole)', om Palestijnen uit het gebied te verdrijven. De meeste documentatie daarover bevindt zich als staatsgeheim in de archieven van het Israëlisch defensieleger, die hij wil proberen open te krijgen.[7][8] 50 jaar na dato wacht Kafr Qasem nog steeds op een antwoord.[9]

Nagedachtenis

Elk jaar houdt het dorp een herdenking, bezocht door vele Palestijnen. In Kafr Qasim is een museum dat gewijd is aan deze tragedie. [10]

Zie ook

Noten en referenties

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.