< Italiaans

Italiaans

Inleiding
  1. Inleiding op de cursus
Lessen
  1. Alfabet en uitspraak
  2. Regelmatige werkwoorden
  3. Lidwoorden en venire
  4. Voltooid tegenwoordige tijd en delend lidwoord
  5. Wederkerende werkwoorden
  6. Bijvoeglijk naamwoord, bezittelijk voornaamwoord
  7. Andare, teksten lezen en klokkijken
  8. Getallen, tenere en dovere
  9. Voorzetsel, rimanere, uscire en stare
  10. Meewerkend voorwerp, vraagwoorden en dare
  11. Bijwoord, onbepaald voornaamwoord, toekomende tijd
  12. Gebiedende wijs, rangtelwoorden
  13. Verleden tijd
  14. Vergelijking en bere
  15. Ci en ne
  16. Onvoltooid deelwoord
  17. Persoonlijk voornaamwoord
  18. Congiuntivo en passivum
  19. Condizionale en voegwoorden
  20. Afsluitend examen
  21. Einde
Toetsen
  1. Toets les 2 en 3
  2. Eindexamen
  3. Luistertoets
Overig
  1. Nuttige woorden
  2. Grammatica
  3. Grammatica-overzicht
  4. Woordenlijst
  5. Cultuur en eetgewoonten van Italië
  6. Huurcontract
  7. Meningen
  8. Antwoordenboek
Auteurs
  1. Dion
  2. Hansmuller, werkte vier jaar in Rome
<Inhoudsopgave - Les 4 - Les 5 - Les 6>

Onderwerp van les 5

Les 5 (La Lezione Cinque) gaat over de wederkerende werkwoorden en de onregelmatige werkwoorden volere en potere. Vanzelfsprekend komen er ook weer woorden bij. Na deze les is er ook weer een toets.

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden zoals 'zich wassen'. Als een werkwoord in het Nederlands niet wederkerend is, kan dat in het Italiaans wel zo zijn, zoals 'heten' is in het Nederlands niet wederkerend, maar in het Italiaans wel: chiamarsi. In de infinitief is aan het achtervoegsel -si te zien dat een werkwoord wederkerend is. Dit soort werkwoorden wordt in het Italiaans als volgt gevormd:

(evt.) persoonlijk voornaamwoord + wederkerend voornaamwoord + vervoegd werkwoord

De wederkerende voornaamwoorden zijn:

mimij
tije
sizich (enkelvoud)
cions
vijullie
sizich (meervoud)

Wederkerende werkwoorden in het Italiaans zijn bijvoorbeeld:

chiamarsiheten
incontrarsiontmoeten
lavarsizich wassen
riposarsi(uit)rusten
svegliarsiwakker worden

Het rijtje (vervoeging) van 'chiamarsi' in de onvoltooid tegenwoordige tijd:

chiamarsiheten
mi chiamoik heet
ti chiamijij heet
si chiamahij/zij/u heet
ci chiamiamowij heten
vi chiamatejullie heten
si chiamanozij heten

Voltooid tegenwoordige tijd

De voltooid tegenwoordige tijd van wederkerende werkwoorden wordt (net als in het Frans) vervoegd met 'essere'. Dit betekent dat u goed moet letten op de uitgangen.

Dan wordt het rijtje van chiamarsi:

mi sono chiamato/chiamataik heb geheten
ti sei chiamato/chiamatajij hebt geheten
si è chiamato/chiamatahij/zij/u heeft geheten
ci siamo chiamati/chiamatewij hebben geheten
vi siete chiamati/chiamatejullie hebben geheten
si sono chiamati/chiamatezij hebben geheten

De werkwoorden 'volere' (willen) en 'potere' (kunnen)

volere
willen
potere
kunnen
(io)voglioposso
(tu)vuoipuoi
(lui/lei)vuolepuò
(noi)vogliamopossiamo
(voi)voletepotete
(loro)voglionopossono

Beide werkwoorden worden gewoon vervoegd met 'avere'.

Het voltooid deelwoord van potere is potuto (gekund). Ho potuto, ik heb gekund.

Het voltooid deelwoord van volere is voluto (gewild). Ho voluto, ik heb gewild.

Woorden

De klemtoon is vet aangegeven

127. nero = zwart

128. bianco = wit

129. grigio = grijs

130. giallo = geel

131. rosa = roze

132. marrone = bruin

133. arancione = oranje

134. viola = paars

135. il computer = de computer (meervoud: i computer). Of: il PC (il pie-tsjie)

136. l'indirizzo m = het adres

137. il posto = de plaats

138. la piazza = het plein

139. la pizza = de pizza

140. tutto = alles

141. ottimo! = prima!

142. la cucina = de keuken

143. la piscina = het zwembad

144. nuotare = zwemmen

145. oggi = vandaag

146. ieri = gisteren

147. domani = morgen

148. per = voor (voorzetsel)

149. il dio = de god

150. la scuola = de school

151. tirare = trekken, (schot) lossen, (boek) drukken

152. la socie = de maatschappij, de vereniging, het bedrijf

153. riservare = reserveren, opzij leggen NB reserveren in de zin van boeken = prenotare)

154. il sole = de zon

155. solo = alleen

156. il pesce = de vis

157. la carne = het vlees

158. quanto? = hoeveel?

159. quasi = bijna

160. viaggiare = reizen

161. Salve! = Dag!

162. il minuto = de minuut

163. il secondo = de seconde, de tweede

164. la toilette/la toletta = het toilet, de wc

165. Italiano = Italiaans

166. contento = 1. blij 2. tevreden, voldaan

167. la banana = de banaan

168. pagare = betalen*

169. la lettera = de brief

170. la canzone = het lied

171. ora/adesso = nu

172. il nome = de naam

173. ma (uitspraak: maa) = maar

174. il tè (uitspraak: iel thèh) = de thee

175. la finestra = het raam

176. la testa = het hoofd

177. l'edificio m= het gebouw

178. se (uitspraak: see) = als

179. dietro = achter

180. la sera = de avond

181. la notte = de nacht

182. la famiglia = het gezin, de familie

183. bere = drinken

184. sempre = altijd

185. il pollo = de kip

186. il giornale = de krant

187. il biglietto = het kaartje

188. buono = goed/lekker


U kent nu al 188 woorden!

Oefeningen

In dit oefenblok wordt de eerste tekst geïntroduceerd. Dit is, net als woordkennis en grammatica, een belangrijk onderdeel van het Italiaans.


1. Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen.

I Paesi Bassi
I Paesi Bassi (Nederland - spesso indicati come Olanda) sono uno Stato dell'Europa occidentale confinante a sud con il Belgio, a est con la Germania e a nord e a ovest con il Mare del Nord. Essi costituiscono la parte principale del Regno dei Paesi Bassi, che comprende anche le isole caraibiche delle Antille Olandesi e di Aruba.
Uit de Italiaanse Wikipedia.

1.1. Wat wordt er gezegd over Nederland?

   A. Dat de Nederlanders veel kaas eten. 
   B. Dat Nederland in het zuiden aan België, in het oosten aan Duitsland en in het noorden en 
      westen aan de Noordzee grenst. 
   C. Dat de hoofdstad van Nederland Amsterdam is

1.2. Wat hoort volgens deze tekst nog meer bij Nederland?


1.3. Is Nederland (volgens deze tekst)...

   A. Een Europees land
   B. Een van de rijkste landen ter wereld
   C. Een groot land


2. Vul de juiste vorm van het wederkerige werkwoord in.

1. Chiamarsi (1e persoon meervoud (wij..), voltooid tegenwoordige tijd)

2. Lavarsi (2e persoon enkelvoud (jij..), onvoltooid tegenwoordige tijd)

3. Svegliarsi (2e persoon meervoud, voltooid tegenwoordige tijd)

4. Incontrarsi (1e persoon meervoud, onvoltooid tegenwoordige tijd)

5. Chiamarsi (1e persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd)


3. Vertaal de volgende vormen van 'volere' en 'potere'

1. puoi

2. vogliono

3. voglio

4. possiamo

5. vuole


4. Vertaal de volgende woorden en zinnetjes in het Nederlands

1. Mi piace il té.

2. La pizza è ottima!

3. Ieri, ho avuto del pollo.

4. Il biglietto è bello.

5. Riservo la prima colazione.


5. Vertaal de volgende woorden en zinnen in het Italiaans

1. Nu!

2. Het bed is bruin.

3. Ik heb gisteren een pizza gehad.

4. Ik wil een pizza, twee citroenen en aardbeien.

5. De thee is lekker.


De antwoorden zijn hier te vinden: Italiaans/Les05/Antwoorden

Toets

Over niet al te lange tijd, kunt u weer uw kennis testen met behulp van een toets. Deze zal nu gaan over les 4 tot en met 8. Dit is anders dan in les 1 vermeld staat, maar anders kan de maker blijven doorgaan met het maken van toetsen.


<Inhoudsopgave - Les 4 - Les 5 - Les 6>
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.