zwemploeg
Nederlands
Woordafbreking
- zwem·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zwem ww en ploeg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwemploeg | zwemploegen |
verkleinwoord | zwemploegje | zwemploegjes |
Zelfstandig naamwoord
zwemploeg v /m
- zwemmers die als groep aan wedstrijden meedoen
- Suriname nam ditmaal alleen met een zwemploeg deel. [1]
Gangbaarheid
- Het woord zwemploeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwemploeg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Stutgard, R.W. De eerste Surinaamse sportencyclopedie (1893-1988) (1990) Alberga, Paramaribo; ISBN 9991494936; p. 138; geraadpleegd 2017-02-25
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.