zullen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zullen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzʏlə(n)/
  • IPA: /ˈzʏ.lə(n)/
Woordafbreking
  • zul·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hulpwerkwoord van de toekomende tijd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: sullen
Oudnederlands: sullan
Germaans: *skulanan
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: shall, should (Angelsaksisch: sculan), Duits: sollen, (Oudhoogduits: skulan, sulan), Fries: sille
Noord: Zweeds: skola, Deens/Noors: skulle, (Oudnoords: skulu), IJslands: skulu, Faeröers: skula
Oost: Gotisch: skulan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zullen
zou en zouden*
(zullen)*
onregelmatig volledig

Werkwoord

zullen

  1. hulpwerkwoord: hulpwerkwoord van de toekomende tijd
    • Ik loop - ik zal lopen. 
  1. modaal werkwoord: moeten
    • Gij zult het olieveld van uw naaste niet begeren. 
    • Dat zul je wel laten. 
Opmerkingen
Opmerkingen
  • Oorspronkelijk was de onvoltooid verleden tijd zoude/soude. De uitgang -de is bij het enkelvoud weggesleten, net zoals bij enkele andere oorspronkelijk geheel zwakke werkwoorden.
  • Zullen kan uitsluitend hulpwerkwoord zijn; vandaar dat een voltooid deelwoord ontbreekt.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

zullen

  1. meervoud van zul


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

zullen

  1. meervoud van zul
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.