werden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  werden    (hulp, bestand)
  • IPA: /'wɛrdə(n)/
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): [ˈʋɛrdə(n)]
    • (Vlaanderen, Brabant): [ˈβ̞ɛrdə(n)]
    • (Limburg): [ˈwɛrdə(n)]
Woordafbreking
  • wer·den

Werkwoord

vervoeging van
worden

werden

  1. meervoud verleden tijd van worden
    • Wij werden. 
    • Jullie werden. 
    • Zij werden. 

Meer informatie


Duits

Uitspraak
  • Geluid:  werden    (hulp, bestand)
  • IPA: [ˈveːɐ̯dn̩]
Woordafbreking
  • wer·den
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
werden
[ˈveːɐ̯dn̩]
wurde,
ward
[vʊʁdə]
[vaʁt]
geworden
[ɡəˈvɔʁdn̩]
volledig

Werkwoord

werden

  1. koppelwerkwoord worden
  1. «Alle Menschen werden Brüder.»
    Alle mensen worden broeders/verbroederen zich.
  2. hulpwerkwoord zullen
  1. «Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme.»
    Ik bel hen morgen, als ik weer terug ben.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.