ziekelijk
Nederlands
Woordafbreking
- zie·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ziekelijk | ziekelijker | ziekelijkst |
verbogen | ziekelijke | ziekelijkere | ziekelijkste |
partitief | ziekelijks | ziekelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ziekelijk
- geneigd om vaak ziek te zijn
- Hij was altijd al een ziekelijk kind geweest.
- geestelijk ongezond
- Hij had een ziekelijke neiging om mensen te begluren.
Vertalingen
1. geneigd om vaak ziek te zijn
Bijwoord
ziekelijk
- op geestelijk ongezonde wijze
- Hij was ziekelijk jaloers.
Gangbaarheid
- Het woord ziekelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ziekelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.