zesvoud
Nederlands
Woordafbreking
- zes·voud
Zelfstandig naamwoord
zesvoud o
- zes maal zo grote hoeveelheid
- (wiskunde) natuurlijk getal dat deelbaar is door zes
Uitdrukkingen en gezegden
- in zesvoud
[1] in de vorm van zes identieke exemplaren, dat wil zeggen: met vijf kopieën erbij
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord
Bijwoord
zesvoud
- zesmaal, op zes manieren, in zes opzichten, in zes onderdelen
- Gitaar, zedig en bezeten.
Gitaans en kerkplechtig. Spelers
Kwamen en gingen; vergeten
Rustte ze in stof, dagen, weken:
Een voorwerp van welgesneden
Hout, zesvoud besnaard, gebleven. [2]
- Gitaar, zedig en bezeten.
Gangbaarheid
- Het woord zesvoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zesvoud' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.