zelfbeheersing
Nederlands
Woordafbreking
- zelf·be·heer·sing
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘het in toom houden van zijn gevoelens’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1801 [1]
- samenstelling van zelf en beheersing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfbeheersing | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
zelfbeheersing v
- het in bedwang houden van eigen gevoelens, zoals emoties of kwaadheid.
- Hij heeft als het er op aankomt geen zelfbeheersing.
- de beheersing van het eigen gedrag
Gangbaarheid
- Het woord zelfbeheersing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zelfbeheersing' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.