zeispreuk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zei·spreuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeispreuk zeispreuken
verkleinwoord zeispreukje zeispreukjes

Zelfstandig naamwoord

zeispreuk v/m

  1. een apologisch gezegde met zelfspot, vaak in de vorm van een bekend gezegde met een ironische toevoeging waarin het woord zei voorkomt
    • «"Kruis of munt" zei de non en trouwde de bankier» is een zeispreuk. 

Gangbaarheid

  • Het woord zeispreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
9 %van de Nederlanders;
20 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.