woonst

Nederlands

[2] voormalige woonst van markiezenfamilie Bette
Uitspraak
  • Geluid:  woonst    (hulp, bestand)
  • IPA: /wonst/
Woordafbreking
  • woonst
enkelvoud meervoud
naamwoord woonst woonsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

woonst v [1]

  1. woning
    • De brandweerlieden van DeKalb County worden sinds 3 januari aanzien als helden in Decatur, een gemeente in de Amerikaanse staat Georgia. Ze konden toen enkele kinderen opvangen die door de ouders uit een brandend appartementsgebouw werden gegooid. Zelfs een pasgeboren baby werd zonder waarschuwing uit de woonst gegooid. [2] 
    • De woontorens vallen wel. ‘Eentje is al vervangen door nieuwbouw, een tweede is al bijna afgebroken en uit de derde moeten veel mensen nog verhuizen. Alle inwoners krijgen een nieuwe woonst.[3] 
  1. de wettelijke woonplaats van iemand
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord woonst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
18 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 16/jan./2018
  3. de Telegraaf MAANDAG 15 JANUARI 2018
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.