wilgenbos
Nederlands
Woordafbreking
- wil·gen·bos
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wilg zn en bos zn met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wilgenbos | wilgenbossen |
verkleinwoord | wilgenbosje | wilgenbosjes |
Zelfstandig naamwoord
wilgenbos o [1]
- groep wilgenbomen die dicht bij elkaar groeien
- De Neder-Betuwe met zes dorpjes zoals Kesteren en Dodewaard is een prachtig gebied om te struinen. In Dodewaard kun je twee bewegwijzerde struinroutes van elk 30 kilometer volgen. Je laat de geasfalteerde dijken aan de Waal links liggen. De routes leiden je door prachtige natuurgebieden over deels onverharde paden en stranden. Door weilanden en wilgenbossen. Er zijn ook kortere en andere struinroutes.[2]
- Aan de overkant van de rivier de Amer ligt een avontuurlijk doolhof van rivieren, waterbekkens, wilgenbossen en grillige kreken met glashelder water. Geruisloos varend door smalle kreken, bukkend onder lage takken door, is de natuur van heel dichtbij te beleven. IJsvogels schieten voorbij, een kiekendief jaagt tussen het riet, een aalscholver droogt zijn vleugels op een boomstronk. Soms laat zelfs de zeearend, bijgenaamd de vliegende deur, zich zien.[3]
Gangbaarheid
- Het woord wilgenbos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wilgenbos' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 13 apr. 2015
- de Telegraaf 25 mei 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.