wies
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wies
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wassen |
wies
- enkelvoud verleden tijd van wassen
- Ik wies.
- Jij wies.
- Hij, zij, het wies.
- Ik wies.
Opmerkingen
- Het gaat hier om de onvoltooid verleden tijd van wassen in de betekenis "aangroeien". Ook het werkwoord wassen in de betekenis "schoonmaken" had oorspronkelijk een onvoltooid verleden tijd wies (in de spelling van toen: wiesch), die echter is verouderd; waste in deze betekenis komt voor vanaf de 17de eeuw.[1]
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche Taal, "wasschen"
Achterhoeks
Nedersaksisch
Twents
Veluws
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.