weghelft
Nederlands
Woordafbreking
- weg·helft
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van weg zn en helft zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weghelft | weghelften |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
weghelft v/m [1]
- een van de twee helften van de weg waar de weggebruikers allemaal in dezelfde richting rijden
- Vorig jaar vielen er in Nederland 629 doden in het verkeer. De overheid wil dat dat aantal in 2020 is teruggebracht tot 500 verkeersdoden. Ze spreekt van een moeilijke klus, maar Peter Romijn wil hen alvast een eind op weg helpen: verreweg de meeste verkeersdoden vallen op provinciale wegen, meestal staat dan in de krant: ’door onbekende reden op de verkeerde weghelft gekomen’.[2]
- Op de Hunzeweg tussen De Groeve en Zuidlaren kwam een 46-jarige man uit Tynaarlo met zijn wagen op de verkeerde weghelft terecht en botste frontaal op de auto van de vrouw.[3]
Gangbaarheid
- Het woord weghelft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weghelft' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 27 feb. 2018 ’Het gevaar schuilt in de berm’
- de Telegraaf 01 feb. 2018 Automobiliste dood door ongeval Zuidlaren
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.