wegenbouw
Nederlands
![](../I/m/Scania_114c_380_van_Vuuren_Wegenbouw.jpg)
machines betrokken bij de [2] wegenbouw
Woordafbreking
- we·gen·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van weg en bouw met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wegenbouw | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
wegenbouw m [1]
- het vakgebied dat zich bezighoudt met het bouwen van wegen. Het is een toegepaste wetenschap en onderdeel van de civiele techniek.
- Hij heeft wegenbouw gestudeerd aan de technische universiteit van Delft.
- alles wat betrekking heeft op het aanleggen van wegen
- Het bouwbedrijf was vooral actief in de wegenbouw.
- de bedrijfstak die zich richt op het aanleggen van wegen
- Er zijn veel mensen in de wegenbouw werkzaam.
Gangbaarheid
- Het woord wegenbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wegenbouw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.