weeïgheid
Nederlands
Woordafbreking
- wee·ïg·heid
Zelfstandig naamwoord
weeïgheid v [1]
- de mate waarin iets (al te) zoet is
- Gaan Taveners orkestwerken en andere grootschalige stukken nog weleens ten onder aan een overmatige zoetheid of weeïgheid, zijn pianomuziek is geconcentreerder en om die reden vaak veel overtuigender. Vaak, want ook hier loopt het in het langste stuk, Pratirupa (2003), soms wat uit de hand. [2]
- Ik was nog geen kwartier het Centraal Station uit, toen ik ineens die bekende weeïgheid voelde. Het was verwarrend, waar kwam die droefenis vandaan terwijl iedereen dolblij was dat ik er was, ik voorop? [3]
Gangbaarheid
- Het woord weeïgheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weeïgheid' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool 16 JULI 2008 **** © UNKNOWN V Klassiek: Ralph van Raat - John Tavener Piano music
- Het Parool 12 SEPTEMBER 2008 ELS QUAEGEBEU Heimwee
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.