waskot
Nederlands
Woordafbreking
- was·kot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wassen ww en kot zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waskot | waskotten |
verkleinwoord | waskotje | waskotjes |
Zelfstandig naamwoord
waskot o [1]
- plaats in een huis waar men de was doet
- Bijna aan het einde van de route laat museum ’t Waskot een ouderwetse wasdag zien, treedt koor op. De wandelroute eindigt bij de Boulevard. Daar staat een optocht opgesteld. De familie vertrekt om hier om 11 uur richting Middelburg. [2]
- 'Elke ochtend begin ik om zeven uur te werken. Alles netjes onderhouden: de kleedkamers, sauna's, het bubbelbad en het waskot. Ik deed het enorm graag', zegt Tanja. 'Ik werk hier nog maar zes weken, maar ik voelde me goed in mijn vel. Het klikte goed met de bazen. Ik zit echt enorm in met hen. Zo hard gewerkt om dit op te bouwen en nu gaat alles in rook op.' [3]
- Aan de Lintseheide ontstond gisterochtend een brandje in het waskot van een woning. De brandweer had het vuur snel onder controle. Wellicht werd de brand veroorzaakt door een kortsluiting aan de droogkast. Niemand raakte gewond. [4]
Gangbaarheid
- Het woord 'waskot' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'waskot' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad 31-03-2010 Zeeland wil een blijde Koninginnedag
- De Standaard 28 MEI 2008 'De knal wekte alleen mijn man'
- De Standaard 21 JUNI 2008 Brand
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.