washuis
Nederlands
![](../I/m/11-27-1946_00633_Washuis_(4077347897).jpg)
washuis 1946 Amsterdam
Woordafbreking
- was·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wassen ww en huis zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | washuis | washuizen |
verkleinwoord | washuisje | washuisjes |
Zelfstandig naamwoord
washuis o
- een publieke gelegenheid waar mensen hun was kunnen doen
- De eerste Russische kustvaarders worden in december in de haven van Puttershoek verwacht. Tientallen schepen zullen tot 2009 afmeren aan de loswal langs de Oude Maas en de complete fabriek, installaties, het complete washuis en het snijmolenstation, overbrengen. [1]
- Midden in het woonblok stond een bad- en washuis, waren er twee goederenliften en had elke woning centrale verwarming en een stortkoker voor keukenafval. [2]
Gangbaarheid
- Het woord washuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'washuis' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Reformatorisch Dagblad 21-11-2007 Fabriek Puttershoek verhuist naar Rusland
- Reformatorisch Dagblad 04-09-2012 Monument volkshuisvesting gerenoveerd
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.