voorzet
Nederlands
Woordafbreking
- voor·zet
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van voor en zet ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorzet | voorzetten |
verkleinwoord | voorzetje | voorzetjes |
Zelfstandig naamwoord
voorzet m
- (sport) trap of worp waardoor de bal bij een medespeler komt die kan scoren
- Bij het afwerken vanuit een voorzet is het belangrijk dat de speler die de voorzet geeft eerst opkijkt, dat is het moment van lopen voor de mensen voor de goal.
Gangbaarheid
- Het woord voorzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voorzet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorzetten |
voorzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat ik voorzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat jij voorzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat hij voorzet.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.