voorhal

1. ruimte binnen een gebouw nabij de hoofdingang
(Rijksmuseum in Amsterdam)
2. overdekte buitenruimte bij de ingang
(Heilige Hart Van Jezuskerk in Bergen op Zoom)

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voorhal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvorhɑl/
Woordafbreking
  • voor·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorhal voorhallen
verkleinwoord voorhalletje voorhalletjes

Zelfstandig naamwoord

voorhal m/v

  1. (bouwkunde) ruimte binnen een gebouw nabij de hoofdingang
    • De bel-etage bevat een voorhal, een eregalerij en een Rembrandtzaal. [2]
    • Vanaf een kleine voorhal aan de straatzijde loopt men in diagonaalrichting door de woning. [3]
  1. (bouwkunde) overdekte buitenruimte bij de ingang
    • De R.K. kerk van het Allerheiligst Hart van Jezus (−) is een centraalbouw met vierkante plattegrond, voorhal en absiden, in 1951-'52 opgetrokken naar plannen van A. Siebers en W. van Dael in de trant van de Bossche School. [4]
    • Het linker bouwhuis is een woning met schuur, het rechter een stalgebouw voorzien van een open voorhal met ronde bakstenen pijlers. [5]

Gangbaarheid

  • Het woord voorhal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.