vliegwiel
Nederlands
Woordafbreking
- vlieg·wiel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vliegen ww en wiel zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vliegwiel | vliegwielen |
verkleinwoord | vliegwieltje | vliegwieltjes |
Zelfstandig naamwoord
vliegwiel o [2]
- een sneldraaiend wiel met grote massa
- Het systeem met twee vliegwielen kan 3 megawatt, goed voor 3.000 huishoudens, stroom afvangen en voor korte tijd opvangen. Daarnaast staat een grote batterij, die een half uur energie kan opslaan, bij langdurige frequentiewisselingen.Volgend jaar wordt het Almelose systeem verder uitgebreid, naar zes vliegwielen, goed voor 9 megawatt. Dan wordt vanuit Almelo een flinke bijdrage geleverd aan een Europese eis. Nederland moet jaarlijks 100 megawatt stroom kunnen afvangen.[3]
- (figuurlijk) een stimulerende factor voor iets
- "Steden zijn niet maakbaar, zoals gebouwen, maar je kunt wel degelijk bepaalde dingen sturen. De belangrijkste voorwaarde daarvoor is een consequent en langdurig beleid. Enschede is de enige grote stad in Twente waar die keuze duidelijk is gemaakt. Dat vertaalt zich nu in nieuwe, ongekend ambitieuze plannen voor de binnenstad. De aantrekkende economie werkt als een vliegwiel. De voorsprong ten opzichte van de omringende steden zal de komende jaren alleen maar groeien."[4]
Afgeleide begrippen
- vliegwielauto, vliegwieleffect
Gangbaarheid
- Het woord vliegwiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vliegwiel' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- vliegwiel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 29-NOVEMBER-2017
- Tubantia Herman Haverkate 15-NOVEMBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.