vliegticket
Nederlands
![](../I/m/AirlineTicket-2.jpg)
Woordafbreking
- vlieg·tic·ket
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vlieg ww en ticket
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vliegticket | vliegtickets |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vliegticket o
- vervoerbewijs dat een passagier recht geeft op vervoer per vliegtuig naar de bestemming die men geboekt heeft
- „Mijn laatste grote uitgave was een vliegticket voor onze reis naar Zuid-Afrika in februari. Samen met mijn zus, zwager en een paar vrienden gaan we er twee weken rondreizen. Maar omdat we óók net op vakantie waren geweest naar Spanje en naar Rock Werchter waren geweest, hebben we toen wel even zuinig aan moeten doen.” [1]
Gangbaarheid
- Het woord vliegticket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vliegticket' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Liza Titawano 13 december 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.