visiteur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·si·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visiteur visiteurs
verkleinwoord visiteurtje visiteurtjes

Zelfstandig naamwoord

visiteur m [2]

  1. (beroep) iemand die visiteert (b.v. een beambte aan de grenzen)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord visiteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.