visbak
Nederlands
Woordafbreking
- vis·bak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis zn en bak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visbak | visbakken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
visbak m [1]
- bakken waarin vis bewaard kan worden
- Ja, er waren al de ‘strandkliffen’ die ontstonden door het stormweer aan onze kust tijdens de kerstvakantie. Maar er zijn ook ‘afvaleilanden’ ontstaan op het zand: hopen scheepstouw, visbakken, plastic, dopjes, blikjes, rietjes, flessen, ballonnen, ... [2]
- Deze Nederlander zag er niet uit als de andere Nederlanders. Hij was kort, breed en kaal. Ik bekeek hem eens goed en herkende opeens in hem een collega van de visafslag. Hij gaf ons alle drie een hand en stelde zich voor. Joost was zijn naam. Joost de Grijper. „Wij vis”, zei ik en wees naar Moustafa, Kemal en mijzelf. Ter verdere verduidelijking deed ik alsof ik visbakken op elkaar stapelde. [3]
Gangbaarheid
- Het woord visbak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'visbak' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Standaard 10/01/2018 om 08:07 door tlb Stormachtig weer maakt stort van Vlaamse stranden
- NRC Driss Tafersiti 18 juni 2009 Zangeres Zonder Naam
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.