visa

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·sa

Zelfstandig naamwoord

visa mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord visum
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord visa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Noors

Woordafbreking
  • vi·sa
Naar frequentie 10656

Zelfstandig naamwoord

visa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vis
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van vis (enkelvoud: o)
Schrijfwijzen
  • visene

Zelfstandig naamwoord

visa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vise
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van visum
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van visum
Schrijfwijzen
  • visene

Nynorsk

Woordafbreking
  • vi·sa

Werkwoord

visa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast vise, zie aldaar

Zelfstandig naamwoord

visa

  1. verouderde spelling of vorm van vise van vóór 2012
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van vise, v
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.