veroorloven
Nederlands
Woordafbreking
- ver·oor·lo·ven
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het verouderde werkwoord oorloven met het voorvoegsel ver-.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
veroorloven |
veroorloofde |
veroorloofd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
veroorloven
- wederkerend zich ~ zichzelf iets toestaan, gewoonlijk een financiële uitgave
- Hij kon zich niet meer veroorloven op vakantie te gaan.
- wederkerend zich ~ niet schromen een bepaald gedrag te vertonen
- De vrijpostigheden die hij zich veroorloofde vielen niet bepaald in goede aarde.
Vertalingen
1. zichzelf iets toestaan, gewoonlijk een financiële uitgave
Gangbaarheid
- Het woord veroorloven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veroorloven' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.