vencer

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vencer
vencía
vencido
volledig

Werkwoord

vencer

  • onovergankelijk
  1. winnen, zegevieren, triomferen
  2. verlopen, vervallen, verstrijken (van termijn)
  3. opeisbaar zijn (van geleend geld)
  • overgankelijk
  1. overtreffen, overwinnen, winnen, verslaan
  2. bedwingen
  3. te zwaar zijn voor, doen bezwijken

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.