vencer
Spaans
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vencer |
vencía |
vencido |
volledig |
Werkwoord
vencer
- onovergankelijk
- winnen, zegevieren, triomferen
- verlopen, vervallen, verstrijken (van termijn)
- opeisbaar zijn (van geleend geld)
- overgankelijk
- overtreffen, overwinnen, winnen, verslaan
- bedwingen
- te zwaar zijn voor, doen bezwijken
Verwijzingen
- vencer in: Diccionario de la lengua española op de website van de Real Academia Española
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.