veeboer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vee·boer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boer die leeft van veeteelt’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
  • samenstelling van  vee   en  boer   [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord veeboer veeboeren
verkleinwoord veeboertje veeboertjes

Zelfstandig naamwoord

veeboer m [3]

  1. (veeteelt) (beroep) boer die zich vooral met het fokken van vee bezig houdt

Gangbaarheid

  • Het woord veeboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.