veeboer
Nederlands
Woordafbreking
- vee·boer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘boer die leeft van veeteelt’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
- samenstelling van vee en boer [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veeboer | veeboeren |
verkleinwoord | veeboertje | veeboertjes |
Gangbaarheid
- Het woord veeboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veeboer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.