uitzwaaien
Nederlands
Woordafbreking
- uit·zwaai·en
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en zwaaien
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitzwaaien |
zwaaide uit |
uitgezwaaid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitzwaaien [1]
- overgankelijk zwaaien bij iemands vertrek
- Maandagochtend nam ik de Thalys terug naar Parijs. Stan wilde de reis voor me betalen. Ik vond dat ik hem dat niet kon weigeren. Hij had zich zelfs ziek gemeld om me te kunnen uitzwaaien. [2]
Afgeleide begrippen
- uitzwaaiing
Gangbaarheid
- Het woord uitzwaaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitzwaaien' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 108
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.