uitzwaaien

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zwaai·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitzwaaien
zwaaide uit
uitgezwaaid
zwak -d volledig

Werkwoord

uitzwaaien [1]

  1. overgankelijk zwaaien bij iemands vertrek
    • Maandagochtend nam ik de Thalys terug naar Parijs. Stan wilde de reis voor me betalen. Ik vond dat ik hem dat niet kon weigeren. Hij had zich zelfs ziek gemeld om me te kunnen uitzwaaien. [2] 
Afgeleide begrippen
  • uitzwaaiing

Gangbaarheid

  • Het woord uitzwaaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 108
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.