uitwijden

Niet te verwarren met: uitweiden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·wij·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitwijden
wijdde uit
uitgewijd
zwak -d volledig

Werkwoord

uitwijden

  1. ergatief wijder worden
    • De weg was geleidelijk uitgewijd, nadat we de nauwe pas verlaten hadden. 
  1. overgankelijk wijder maken
    • Je hebt die trui daarmee wel erg uitgewijd. 
Opmerkingen
  • Dit woord is niet opgenomen in de Woordenlijst van de Taalunie, maar zie dit advies.

Gangbaarheid

  • Het woord 'uitwijden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.