uitlachen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·la·chen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitlachen
lachte uit
uitgelachen
zwak -t

gemengd

volledig

Werkwoord

uitlachen

  1. overgankelijk iemand door te lachen bespotten
    • Ik werd vroeger op school veel uitgelachen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitlachen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.