uitglijder

• Geluid:  uitglijder    (hulp, bestand)

• uit·glij·der

• naamwoord van handeling uitglijden met het achtervoegsel -er

uitglijder m [1]

1. een domme fout

1. • Ik geef een voorbeeld uit Amerika, maar het zou evengoed uit Frankrijk kunnen komen: tijdens Obama’s jaren als president draaide de politieke berichtgeving voort­durend rond zijn gaffes, zijn uitglijders. Het proces verliep gelijkaardig. Zogezegd maakte hij een zware misstap, maar in werkelijkheid ging de rel nergens over. Dan volgden nieuwscycli in een schandaalsfeer, doordrongen van opgeklopte verontwaardiging.[2] 

1. • Op het vertrouwen van de kiezer hebben eerdere uitglijders weinig invloed gehad. De namen van Wilders en de PVV oefenen aantrekkingskracht uit op een deel van het electoraat, ongeacht wie er op de lijst staan.[3] 

• blunder, misstap, vergissing, fout, miskleun, flater, stommiteit

• taaluitglijder

• Het woord uitglijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitglijder' herkend door: