uitbater

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ba·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van uitbaten met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord uitbater uitbaters
verkleinwoord uitbatertje uitbatertjes

Zelfstandig naamwoord

uitbater m

  1. (beroep) iemand die een winkel of andere gelegendheid draaiende en open houd
    • De uitbater van het café zorgt voor de inkoop en verkoop van dranken en dat het café schoon blijft. 
    • De uitbater van een winkel is vaak ook de eigenaar van de zaak. 
    • Het is een hart onder de riem in een moeilijke periode, ervaren ze. Anwar en Jolanda Abdellaziz, die moeten stoppen als uitbaters van leescafé De Meridiaan in de bibliotheek, zijn bedolven onder steunbetuigingen.[1] 

Gangbaarheid

  • Het woord uitbater staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.