trouwjas
Nederlands
Woordafbreking
- trouw·jas
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van trouw ww en jas zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trouwjas | trouwjassen |
verkleinwoord | trouwjasje | trouwjasjes |
Zelfstandig naamwoord
trouwjas m [1]
- (kleding) de jas die men draagt tijdens de huwelijksvoltrekking
- Op prinsjesdag verscheen Weitkamp 'in z'n vierkanten trouwjas'onder een 'hoge hoed als een oud-vaderlandsch fregat, tegen alle stormen bestand'.[2]
- naam: Gertjan van Gennip leeftijd: 15 jaar opleiding: vrije school besteedt aan kleding: honderd gulden per maand. draagt: blouse (H&M, 50 gulden), broek (H&M, 69 gulden), jas (trouwjas van zijn vader, 25 jaar oud) [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'trouwjas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Volkskrant JAN JOOST LINDNER 1 november 1997
- NRC Aranka Klomp 9 oktober 1997
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.