trouwer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trou·wer
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van trouwen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwer trouwers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

trouwer m [1]

  1. iemand die trouwt

Bijvoeglijk naamwoord

trouwer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van trouw

Gangbaarheid

  • Het woord trouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.