trouwbijbel
Nederlands
Woordafbreking
- trouw·bij·bel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van trouw ww en bijbel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trouwbijbel | trouwbijbels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
trouwbijbel m
- de bijbel die men krijgt als men trouwt
- Op tafel staat het servies met het familiewapen van Verwolde en daaromheen de meubels die de burgemeesterswoning sierden. In vitrinekasten zijn bovendien tal van foto's, de markante steek van de burgemeester en andere gebruiksvoorwerpen te vinden. Daaronder een zeer chique broodtrommel, een uniek fietshorloge, de trouwbijbel en een hoge hoed.[1]
- De groene briefjes, een kleiner stapeltje dan je misschien zou denken, heeft Jakob in de trouwbijbel van zijn ouders gestopt, ter hoogte van Prediker. Dat was vandaag precies vier maanden geleden. Hij zegt: 'De eerste keer dat ik geld uit de Bijbel leende, heb ik me het meest geschaamd.'[2]
- Beneden laat mijn vader zich op de bank zakken en zet hij zijn oude vertrouwde commandostem op. „Pak de bijbel eens. Nee, nee, die andere. De trouwbijbel. Zoek Spreuken 31 op. Kun je het vinden? Dat kun je toch nog wel vinden. Spreuken komt na Psalmen.” Ik begin voor te lezen. „Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Haar waarde gaat die van koralen ver te boven”[3]
Gangbaarheid
- Het woord trouwbijbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Tubantia Jelle Boesveld 17-01-18
- Volkskrant Mirjam Bosgraaf Carel Helder 23 december 2006
- NRC Jannetje Koelewijn 4 augustus 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.