triomfator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·om·fa·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hij die een triomf viert’ voor het eerst aangetroffen in 1828 [1]
  • Naamwoord van handeling van triomferen met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord triomfator triomfatoren
triomfators
verkleinwoord triomfatortje triomfatortjes

Zelfstandig naamwoord

triomfator m [3]

  1. overwinnaar
  2. (geschiedenis) een als overwinnaar ingehaalde en gevierde veldheer in het oude Rome

Gangbaarheid

  • Het woord triomfator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.