tramlijn

Nederlands

[2] de groefrails van een tramlijn
Uitspraak
Woordafbreking
  • tram·lijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tramlijn tramlijnen
verkleinwoord tramlijntje tramlijntjes

Zelfstandig naamwoord

tramlijn v/m [1]

  1. een vaste route van een tram
    • Contant betalen in het Amsterdams stadsvervoer behoort na het eerste kwartaal van volgend jaar tot het verleden. Tramlijn 26 tussen IJburg en het Centraal Station is de eerste van de veertien tramlijnen in de stad waar cashgeld vanaf 8 december niet meer wordt geaccepteerd.[2] 
    • Van Galen bood de genodigden ook een sneakpeak in Het Trammmhuys, de nieuwe vaste ’halte’ van de Hoftrammm in Voorburg. Langs het spoor van de voormalige tramlijn 10 verrijst een nieuw restaurant in de stijl van het rijdende restaurant. Het Trammmhuys opent eind november de deuren.[3] 
  1. de rails waarover een tram rijdt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tramlijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 20 nov. 2017
  3. de Telegraaf 07 nov. 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.