trachea

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trachea    (hulp, bestand)
  • IPA: /traˈxeja/
Woordafbreking
  • tra·chea
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘luchtpijp’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • via Latijn (neologisme) trachia van Oudgrieks τραχεια (tracheia) "luchtpijp" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord trachea trachea's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

trachea v

  1. (medisch) (anatomie) buis voor ademhaling die bij mensen en andere warmbloedige dieren de keel met de longen verbindt
  2. (dierkunde) ademhalingsbuisje bij insecten
  3. (plantkunde) houtvaten voor het transport van water in planten
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord trachea staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.