toko
Nederlands
Woordafbreking
- to·ko
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Indonesisch of javaans, in de betekenis van ‘winkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
- uit het Indonesisch toko
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toko | toko's |
verkleinwoord | tokootje | tokootjes |
Zelfstandig naamwoord
toko m
- Zij is een toko in kinderkleertjes begonnen.
- winkel voor Indonesische gerechten en ingrediënten
- (schertsend) (figuurlijk) bedrijf
- Voor het restaurant zoeken we een ervaren chefkok die weet hoe je zo'n toko moet runnen.
Gangbaarheid
- Het woord toko staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toko' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen. |
Indonesisch
Woordafbreking
- to·ko
Javaans
Uitspraak
- IPA: /toko/
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.