toko

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  toko    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtoko/
Woordafbreking
  • to·ko
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch of javaans, in de betekenis van ‘winkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
  • uit het Indonesisch toko
enkelvoud meervoud
naamwoord toko toko's
verkleinwoord tokootje tokootjes

Zelfstandig naamwoord

toko m

  1. winkel
    • Zij is een toko in kinderkleertjes begonnen. 
  1. winkel voor Indonesische gerechten en ingrediënten
  2. (schertsend) (figuurlijk) bedrijf
    • Voor het restaurant zoeken we een ervaren chefkok die weet hoe je zo'n toko moet runnen. 

Gangbaarheid

  • Het woord toko staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
26 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • to·ko
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

toko

  1. winkel, toko
Synoniemen
Overerving en ontlening


Javaans

Uitspraak
  • IPA: /toko/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

toko

  1. winkel, toko
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.