titulair

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ti·tu·lair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘als eretitel voerend’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
  • afgeleid van het Franse titulaire met het achtervoegsel -air [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen titulairtitulairdertitulairst
verbogen titulairetitulairderetitulairste
partitief titulairstitulairders-

Bijvoeglijk naamwoord

titulair [3]

  1. een titel bezittend zonder de daarbij horende plichten (functie) of rechten (beloning)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord titulair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.