terras

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·ras
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlak zitje, horizontaal stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord terras terrassen
verkleinwoord terrasje terrasjes

Zelfstandig naamwoord

terras o

  1. (in de landbouw) een horizontaal gelegen vlakte, enerzijds begrensd door een duidelijk aflopend terrein en anderzijds door een duidelijk oplopend terrein
  2. (in de horeca), een plek van een horecagelegenheid waar klanten buiten kunnen zitten
  3. een met een horecaterras vergelijkbare plek in een tuin
  4. een plat dak waar men kan zitten, dakterras
  5. (in de geologie) een vlak deel van een berg
Hyponiemen
  • dakterras, ereterras, laagterras, rijstterras, rivierterras, zomerterras
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord terras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord terras
verkleinwoord terrasjen

Zelfstandig naamwoord

terras

  1. terras


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord terras
verkleinwoord terrasjen

Zelfstandig naamwoord

terras

  1. terras
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.