terras
Nederlands
Woordafbreking
- ter·ras
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlak zitje, horizontaal stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terras | terrassen |
verkleinwoord | terrasje | terrasjes |
Zelfstandig naamwoord
terras o
- (in de landbouw) een horizontaal gelegen vlakte, enerzijds begrensd door een duidelijk aflopend terrein en anderzijds door een duidelijk oplopend terrein
- (in de horeca), een plek van een horecagelegenheid waar klanten buiten kunnen zitten
- een met een horecaterras vergelijkbare plek in een tuin
- een plat dak waar men kan zitten, dakterras
- (in de geologie) een vlak deel van een berg
Hyponiemen
- dakterras, ereterras, laagterras, rijstterras, rivierterras, zomerterras
Vertalingen
een met een horecaterras vergelijkbare plek in een tuin
Gangbaarheid
- Het woord terras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'terras' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.