teneur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·neur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geest, strekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord teneur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

teneur m

  1. geest, strekking
    • De teneur van het verhaal is dat de oplossing van het energieprobleem niet zo eenvoudig is. 
    • De teneur van de lezing is dat iedereen heel goed zijn best heeft gedaan, maar dat het bedrijf toch failliet gaat. 

Gangbaarheid

  • Het woord teneur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.