tatoeëren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
tatoeëren | tatoeërend |
tatoeëring | getatoeëerd |
tatoeage |
Woordafbreking
- ta·toeë·ren, ta·toe·eren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘figuren in de huid aanbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1836 [1]
- Afkomstig van het Samoaanse woord tatau (tikken, kloppen).
- afgeleid van het Franse tatouer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tatoeëren |
tatoeëerde |
getatoeëerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
tatoeëren
- overgankelijk met een naald en inkt een blijvende tekening in de huid inbrengen
- Veel jonge mensen laten zich tatoeëren.
Vertalingen
1. met een naald en inkt een blijvende tekening in de huid inbrengen
Gangbaarheid
- Het woord tatoeëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tatoeëren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.