tangens
Nederlands
Woordafbreking
- tan·gens
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘getal dat verhouding uitdrukt van rechthoekszijde tegenover die hoek tot de aanliggende rechthoekszijde’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tangens | tangensen tangenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
tangens v / m 3 manieren van definitie voor de tangens van een hoek: [3]
- (wiskunde) segment van de raaklijn aan een cirkel, gelegen tussen de twee benen van een hoek in het middelpunt, waarvan het ene been de straal van het raakpunt is
- verhouding van de overstaande en de aanliggende rechthoekszijde in een rechthoekige driehoek
- (wiskunde) verhouding tussen de projecterende loodlijn en de projectie van het ene been van de hoek op het andere
Hyponiemen
- arctangens, subtangens
Gangbaarheid
- Het woord tangens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tangens' herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.