taboe
Nederlands
Woordafbreking
- ta·boe
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verboden, verbod’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taboe | taboes |
verkleinwoord | taboetje | taboetjes |
Zelfstandig naamwoord
taboe o
- een binnen de heersende cultuur algemeen aanvaard moreel verbod; iets dat onbespreekbaar of ondenkbaar is
- Daar rust een zwaar taboe op.
- Onderzoek doen naar individuele, aangeboren ‘afwijkingen’ was eind jaren zeventig van de twintigste eeuw zo goed als taboe [3]
Vertalingen
1. een algemeen aanvaard moreel verbod; iets dat onbespreekbaar of ondenkbaar is
stellend | |
---|---|
onverbogen | taboe |
verbogen | |
partitief | taboes |
Gangbaarheid
- Het woord taboe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'taboe' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.