taalgids
Nederlands
Woordafbreking
- taal·gids
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van taal en gids
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taalgids | taalgidsen |
verkleinwoord | taalgidsje | taalgidsjes |
Zelfstandig naamwoord
taalgids m [1]
- een boek (meestal in klein en dun formaat) dat gebruikt kan worden als beknopt naslagwerk voor onderweg of studie m.b.t. een (vreemde) taal, tegenwoordig vaak ook digitaal aangeleverd
- Van der Berg: “Ik ben ervan overtuigd dat de taal van iedereen is, en uit het juridisch advies dat ik van tevoren heb ingewonnen, concludeer ik dat de taalregels niet iemands eigendom zijn.” Bij de nauwkeurige bestudering van allerhande boeken en taalgidsen is hem trouwens opgevallen dat je vaak dezelfde kwesties en ook dezelfde voorbeelden tegenkomt. [2]
Gangbaarheid
- Het woord taalgids staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'taalgids' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.