succulent

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • suc·cu·lent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vetplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord succulent succulenten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

succulent m

  1. (biologie) vetplant
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen succulentsucculentersucculentst
verbogen succulentesucculenteresucculentste
partitief succulentssucculenters-

Bijvoeglijk naamwoord

succulent [3]

  1. sappig, vochtrijk
  2. smakelijk, lekker, heerlijk
  3. voedzaam
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord succulent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.