succulent
Nederlands
Woordafbreking
- suc·cu·lent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vetplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | succulent | succulenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
succulent m
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | succulent | succulenter | succulentst |
verbogen | succulente | succulentere | succulentste |
partitief | succulents | succulenters | - |
Gangbaarheid
- Het woord succulent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'succulent' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.