strompelen
Nederlands
Woordafbreking
- strom·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
strompelen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
strompelen |
strompelde |
gestrompeld |
zwak -d | volledig |
- gebrekkig lopen, lopen terwijl je het eigenlijk bijna niet meer kan, struikelend lopen
- Als je Feyenoord zo ziet strompelen ontstaat het beeld dat de ploeg in de beginfase van de competitie boven zijn stand heeft geleefd - als koploper vanaf dag één, met het verwachtingspatroon (de hunkering naar ‘de Coolsingel’) dat is ontstaan. De voorsprong van vijf punten op Ajax is in een maand tijd verdampt. Beide clubs staan nu - met nog twintig speelronden te gaan - samen aan kop, al heeft Feyenoord een beter doelsaldo. [4]
- Kinderliteratuur is immers de literatuur van de mogelijkheden. Daar bevinden zich nog ridders, dinosaurussen, prinsessen, speurtochten naar een schat, daar zijn opa’s en oma’s die niet strompelen of dementeren maar pannenkoeken bakken. [5]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord strompelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'strompelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "strompelen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- strompelen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC 27 november 2016
- NRC Thomas de Veen 7 oktober 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.